Precaire arbeidBinnenkort zullen we in het kader van de Euromarsen tegen armoede en uitsluiting en het Europees Sociaal Forum de discussie hervatten over precaire arbeid in Europa. Gezien de spraakverwarring die over dit begrip in Parijs en Brussel bestond - en ook in Nederland nog voortduurt - is dat een ambitieus plan. In Nederland staan we nog aan het begin van de opbouw van nieuwe netwerken tussen betrokken activisten en organisaties, communicatie via het internet, nieuwe organisatievormen en een opstelling alle betrokken instituties. De nadruk ligt momenteel op (actie)onderzoek met direct betrokkenen en de problematiek is, langs verschillende kanalen, op de agenda gezet van de nationale vakbonden. Hierom concentreren we ons voor deze bijdrage op een wat formele verkenning van het begrip »precaire arbeid« en geven we een beknopt schets van de recente Nederlandse sociaal-economische geschiedenis, voorzien van informatie die een Europese vergelijkende analyse misschien mogelijk helpt maken.. PrecairIn sommige interpretaties van het begrip »precaire arbeid« staat het voor werkelijk àlles wat slecht, vies, voos of verkeerd is.[1] Anderen wijzen met name op herinvoering van (gedwongen) arbeid van uitkeringsgerechtigden.[2] Nog weer anderen spreken in dit verband uitsluitend over illegale arbeiders. Hierom is het van belang om ons gebruik van het begrip nader te bepalen.
Als we ons in de discussie niet beperken tot de loonarbeid, dan zullen we telkens een antwoord moeten vinden op de vraag waarom mensen (blijven) doen wat zij doen - ondanks het precaire karakter ervan. We veronderstellen immers dat zij uit vrije wil dergelijke arbeid liever mijden. Toch bestaan legio situaties en verhoudingen waarbinnen precaire arbeid wordt verricht die niet als loonarbeid kan worden aangemerkt. Extreem is de arbeid van slaven. Maar binnen huishoudens en familieverband en binnen religieuze en politieke organisaties wordt onbetaald arbeid verricht onder condities die zonder meer als precaire kunnen worden aangemerkt.
|
Om de »precarisering« van ons leven!
[1] Op een eerste brainstormsessie van de Amsterdamse werkgroep precaire arbeid tuimelden alle mogelijke begrippen over tafel. Uiteenlopend van de banenpool, vrijwilligerswerk, huishoudelijke arbeid, illegalen in de schoonmaak, etc. etc. etc. [2] In Parijs benadrukten vertegenwoordigers uit verschillende landen de problematiek van de work-fare, het werken met behoud van uitkering; (reguliere) arbeid onder het (sociaal) minimum inkomen. [3] Voor de puntige samenvatting van de analyse van Saskia Sassen maak ik dankbaar gebruik van een bijdrage van Hans Krikke in de Bundel »Uit de schaduw«, opstellen over illegalen en illegaliteit. Uitgegeven door OKIA/Plus6Min6. [4] In Nederland is de officiële definitie van werkloosheid in de afgelopen decennia tot twee maal toe bijgesteld. Eerst, in 1987, om geheel opportunistische redenen omdat de zittende minister-president zijn politieke lot had verbonden met de bovengrens van de werkloosheid op 1 miljoen. Vervolgens, in 1992, om de inperking van aanspraak op uitkeringen te helpen legitimeren. [5] Veel van de cijfers in dit overzicht ontleen ik aan het Sociaal en Cultureel Rapport, SCP, van 1998 en 2000. | Om de »precarisering« van ons leven!Het belang van het begrip »precair« ligt in haar analytische en politieke betekenis; in de hypothese die stelt dat arbeid van (veel) mensen structureel en systematisch, dus niet toevallig of slechts tijdelijk, onzekerder, bedenkelijker of hachelijker wordt. Kunnen we met dit begrip specifieke maatschappelijk veranderingen in de arbeidsverhoudingen beschrijven - op een wijze waarmee we zicht krijgen op de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen? Is, tenslotte, het begrip bruikbaar in de dramaturgie van belangenarticulatie om mensen in uiteenlopende situaties en maatschappelijke posities uitzichte bieden op een gedeeld (handelings)perspectief? Antwoorden op deze vragen zoek je tevergeefs in boeken. Zij liggen slechts op het »slachtveld« van de concrete politieke praktijk. Wij spreken dan van »precarisering« van de arbeid, als een ontwikkeling waarbij flexibilisering, deregulering en uitbesteding etc. aan de ene kant en processen van sociale uitsluiting via vreemdelingenwetten en voorwaardelijk burgerschap onder de druk van de concurrentie op elkaar ingrijpen tot een proces van informalisering. Een analyse die hier nauw bij aansluit is die van de, uit Nederland afkomstige, en in de VS docerende econome, Saskia Sassen.[3] Zij stelt dat in de economieën in de rijke westerse landen ontwikkelingen voordoen die de vraag naar informele arbeid bevorderen. Een van die ontwikkelingen is de ongelijke economische ontwikkeling en groei. Een andere ontwikkeling is de fragmentatie van markten. Zij beweert in feite dat moderne economieën spaak lopen zonder een informele zone waarin illegale en semi-illegale arbeiders werkzaam zijn. Die informele economische bedrijvigheid fungeert, ondanks haar informele karakter en de overtreding van wetten en regels, als een soort smeerolie van de formele economie. Een overheidsbeleid van uitsluitend repressie heeft daarin en daarom geen pas. Die gaat er bovendien aan voorbij dat aan die informele bedrijvigheid tal van positieve aspecten kleven. De betrokkenen leren er een vak, verwerven een inkomen voor zover als dat de »booming economy« aan hen voorbij trekt en ze hebben het - bij wijze van spreken - te druk voor gewelddadiger vormen van inkomensverwerving. Bovendien draagt het bij aan de opbouw en instandhouding van een economische infrastructuur in arme wijken. In de Nederlandse bijdrage voor de Assemblee in Parijs is de Nederandse delegatie al ingegaan op enkele aspecten van de opmars van de precarisering in uiteenlopende arbeidssituaties. Voor de internationale vergelijking van die veranderingen kan het zinvol zijn om een aantal aspecten wat nauwkeuriger in kaart te brengen. Probleem blijft evenwel dat in elk land andere definities worden gehanteerd en zelfs in één land over een reeks van jaren definities aan de politieke conjunctuur worden aangepast.[4] Met die kanttekening geven we in vogelvlucht een overzicht van ontwikkelingen van de afgelopen 25 jaar.[5] |
[6] De bevolking tussen 15 en 65 jaar. [7] Voor ´79 werden zaken als herkomst en etniciteit van de bevolking niet of nauwelijks geadministreerd. De ervaring uit de WO-II met de »efficiënte« administratie in Nederland is berucht. [8] Het aandeel van werkenden met een lage opleiding (tot het middelbaar onderwijs) daalde van 53% naar 29%. [9] Die toename wordt dikwijls toegeschreven aan de emancipatie van vrouwen, hun individuele wens tot economische zelfstandigheid en maatschappelijke participatie. Dit ten koste van de aandacht voor het motief van de financieel economisch noodzaak om het gezinsinkomen op peil te houden. [10] Geschat wordt dat hiervan ca. 160.000 banen (mede) door loonkostensubsidies zijn gecreëerd. Het bereik van dit soort regelingen, die tot wel 75 duizend gulden per baan kosten, is ongeveer 10% van de langdurig werklozen. Hoewel in sommige regelingen een inkomen tot 130% van het minimumloon mogelijk is, werkt het leeuwendeel 'met behoud van uitkering' omdat, mede door het deeltijdkarakter van de banen, een inkomen op of rond het sociaal minimum overblijft. [11] De economische groei werd zo ongeveer gecompenseerd met de toegenomen arbeidsproductiviteit per werknemer. |
Nederland in veranderingIn het oog springend zijn de massawerkloosheid van de jaren tachtig, de groei en de veranderde samenstelling van de (potentiële) beroepsbevolking, waaronder de toegenomen participatie van vrouwen, de groei van deeltijdwerk en flexibele arbeidsovereenkomsten, de vervroegde uittreding van oudere werknemers, de verlate entree van jongeren - gekoppeld aan een verhoogd opleidingsniveau, de komst en de vestiging van migranten en hun gezinnen, en, tenslotte, het herstel van de bedrijfsrendementen en recordwinsten van de internationaal opererende ondernemingen met de opkomst en groei van het flitskapitaal. De economische herstructurering die in het midden van de jaren zeventig een aanvang neemt resulteert in de tweede helft van de jaren tachtig in een record aantal werklozen in Nederland. De (massa)werkloosheid groeide van zo'n 50.000 in 1970 tot 200.000 in 1980. In 1984 lag het aantal al op 847.000, ofwel 16% van de toenmalige beroepsbevolking. Tot 1992 daalt de werkloosheid ligt, om de volgende jaren opnieuw te stijgen. Pas vanaf het midden van de jaren negentig neemt het aantal werklozen jaarlijks met zo'n 100.000 af.
Die actieve beroepsbevolking vergrijst. Vooral door de verlate toetreding van jongeren tengevolge van de langere duur van hun opleiding.[8] De verhoogde participatie van (vooral getrouwde) vrouwen is het meest pregnant.[9] Vijfentwintig jaar geleden werkte nog maar 1 op de 5 vrouwen. Nu werkt meer dan de helft. Het aandeel van vrouwen in de actieve beroepsbevolking steeg van 25% naar 40%.
In dezelfde periode is ook economische structuur drastisch omgegooid. Mede tengevolge van de internationale arbeidsdeling, de verplaatsing van productievestigingen en de trend van uitbesteding en toelevering, verschoof de werkgelegenheid ten gunste van de dienstensector.[12] Daarin is nu ruim 70% van beroepsbevolking actief. De traditionele sectoren als de landbouw, de industrie en de bouw kelderden in hun aandeel respectievelijk van 6,7% naar 4,6%; van 28% naar 17%; van 11% naar 7%.
|
[12] De openheid van de wereldeconomie ging de afgelopen honderd jaar op en neer. Sinds 1970 wordt het niveau van 1913 bereikt, om vervolgens sterk toe te nemen. Zie: Robert Went, in Globlalisering: wat is er nieuw? In de scholingsreader van Attack-Amsterdam. [13] Het Nederlandse »poldermodel« geniet in Europa onder beleidsmakers een toenemende populariteit. Op voorgaande Assemblees van de Euromarsen is door de Nederlandse delegatie al eens gepoogd om de kern van dit model te schetsen. In de kern is het de (politieke) overeenstemming tussen ondernemers en de vertegenwoordigers van de vakbeweging tot loonmatiging ten behoeve van herstel van rendementen en de winsten van de ondernemingen. [14] Bij deze bewegingen op het inkomensvlak moet evenwel worden aangetekend dat het koopkrachtplaatje van Jan Modaal een denivellering heeft plaatsgehad, waardoor de veel grotere koopkrachtverlies onder werklozen en deeltijdwerkers uit het zicht verdwijnt. Dat verlies werd door de voortdurende ontkoppeling, sinds 1984, van de uitkeringen aan de lonen alleen nog maar groter. [15] De kapitaalarbeid inkomenscoëfficiënt schommelt, volgens Geert Reuten (Attack Nederland) momenteel met zo'n 65%(!) ruim 15 procent-punten lager dan het CBS-getal. Het CBS houdt de ontwikkelingen bij de banken en de energie-sector buiten de beschouwing. Tezelfdertijd vond nationaal en internationaal een ongekende fusiegolf van bedrijven plaats. [16] In de eerder geciteerde Attack-reader meldt Robert Went bijvoorbeeld dat de vijftien grootste multinationals een bruto inkomen hebben dat groter is dan het bruto nationaal product van meer dan 120 landen bij elkaar. De multinationals controleren ruim 70% van de wereldhandel, en in verschillende sectoren, als die van granen, bananen, thee en tabak ligt tussen de 80 en 90% van de handel van niet meer dan 4 bedrijven. [17] Zelfs de super-speculant G. Soros waarschuwt voor het marktfundamentalisme dat als een eigentijds spook door de wereld waart. Zie de bijdrage van G. Soros, in het NZ-cahier, Klinkende Munt, de bokkensprongen van het grote geld. |
GlobaliseringDeze schets biedt enig zicht op de sociaal-economische verhoudingen in Nederland, als achtergrond van en aanloop tot het groteske rendementsherstel van de internationaal opererende ondernemingen. [15] Geconcentreerde economische en financiële macht, van vele tientallen tot honderden miljarden guldens groot, wordt vanuit enkele metropolen aangestuurd, zonder nog langer aan die plaatsen te zijn gekoppeld.[16]
.. en informaliseringHet terrein van de fragmentatie van markten laat zich minder eenduidig cijfers vangen. Naast massaproductie en -consumptie is een toenemende vraag naar specifieke producten en diensten, van kleinere series, aangepast op de grillige individuele veranderingen van voorkeuren. Deze productie speelt zich af in de onmiddellijke nabijheid, onder de rook en letterlijk in de schaduw van de kantoorkolossen van de voornoemde beslissingscentra van de multinationals. Daar ontstaat een ideale mix van factoren die tot een precarisering van arbeid leiden; een groeiende vraag naar informele arbeid.
Amsterdam/IJmuiden
|
[18] Zie de Nederlandse bijdrage voor de Assemblee van Parijs in december 2000. [19] In Amsterdam trad afgelopen winter zelfs Bureau Zwart?werk in de openbaarheid. In reactie op een reeks van uitsluitingsmaatregelen en inhumane asielwetten bepleit dit bureau openlijk de bemiddeling naar informele arbeid. [20] In Nederland hebben we in de jaren tachtig en begin jaren negentig kennis gemaakt met de zogenaamde re-runback van de confectie-industrie. Grootwinkelketens als de C&A verplaatsten een deel van de productie van de zogenaamde snelle mode, terug van de »goedkope loonlanden«, in de onmiddellijke nabijheid van de markt. Via mechanismen van uitbesteding en concurrentie delegeerde zij de rekrutering van on- en onderbetaalde arbeid aan overwegend ondernemers van Turkse herkomst.
|