Armoede in Nederland

De Nederlandse regeringen van de afgelopen twintig jaar hebben een beleid gevoerd, waarbij naar schatting ongeveer 40 miljard gulden werd bezuinigd op sociale zekerheid (bijstand, werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsregelingen, AOW) en op collectieve voorzieningen. Voorzieningen werden opgeheven en de toegang tot de sociale zekerheid ingeperkt. Het betreft hier buurtvoorzieningen, gezondheidszorg, ziekenfondsverzekeringen, onderwijs, arbeidsbemiddeling, rechtsbijstand, etc. De bezuinigingen zijn gebruikt om lastenverlichting, dus belastingverlagingen, te realiseren voor burgers en bedrijven. Bij deze belastingverlagingen profiteerden de hogere inkomens het meest. De hogere tarieven in de inikomstenbelasting werden verlaagd en in absolute cijfers uitgedrukt betekent 1% belastingverlaging voor iemand met een laag inkomen minder dan voor iemand met een hoog inkomen. De inkomensverschillen zijn dan ook toegenomen. Om de 'lastenverlichting voor bedrijven verder op te voeren werd het minimumjeugdloon ingevoerd, waardoor jongeren minder verdienen dan ouderen en werd wetgeving aangenomen die de flexibilisering van de arbeid bevorderen. De bezuinigingen bij de overheid werden dus slechts beperkt gebruikt om de staatsschuld terug te dringen. Naar schatting is de staatsschuld de afgelopen 10 jaar met een derde toegenomen. Dit betekent, dat de rentelasten van de overheid (geld dat je voor een lening moet betalen en waarvoor je niet iets anders kunt doen) sterk stijgen. Toch voldoet de Nederlandse staat qua begroting met gemak aan de criteria van Maastricht voor het maximale financieringstekort. (verhouding tussen inkomsten en uitgaven) De reden is, dat de ekonomie de afgelopen 10 jaar een hoge economische groei heeft gekend.

Homepage

Euromarsen

Nederlandse bedrijven hebben sterk geprofiteerd van de economische hoogconjunctuur. Door lastenverlagingen voor bedrijven middels belastingverlagingen, flexibilisering van de arbeid, subsidieregelingen en door diepteinvesteringen van bedrijven zelf, waarvoor ze kapitaal beschikbaar hadden om de arbeidsproductiviteit op te voeren, werden de bedrijven sterk concurrerend ten opzichte van buitenlandse bedrijven. Dit werd nog versterkt door de vrijwillige loonmatiging waartoe de vakbeweging bereid was. (Het poldermodel) Hierdoor steeg de export sterk. Omdat Nederlandse bedrijven sterk profiteerden van de hoogconjunctuur en er een hoge economische groei was, stegen de belastinginkomsten meer dan de toegenomen uitgaven voor collectieve voorzieningen en de toegenomen aflossing van de staasschuld en rente. Want hoe paradoxaal het ook klinkt, ondanks de bezuinigingen zijn de uitgaven voor bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg sterk toegenomen. In feite is er een ontwikkeling, waarbij de faciliteiten en de rechten van burgers worden ingeperkt om kosten te besparen, terwijl anderzijds steeds meer geld wordt uitgegeven om de nog bestaande rechten van de burgers te realiseren.
Men heeft de afgelopen twintig jaar getracht, ook kosten te besparen door schaalvergroting van bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen en door privatisering van voorzieningen. Daarbij werd collectief bezit (energiemaatschapijen, openbaar vervoer) verkocht en van de opbrengsten werden bijvoorbeeld infrastructurele voorzieningen (wegen) gerealiseerd of werden andere investeringen gedaan. Het betrof echter vooral investeringen die de mobiliteit bevorderen (woon-werk verkeer en faciliteiten voor bedrijven, zoals uitbreiding van havens) Investeringen in de bouw van betaalbare huurwoningen werden grotendeels stopgezet. Voorzover er woningbouw is, betreft het grotendeels koopwoningen waarvoor men zich in de schulden moet steken.

Bezuinigingen, privatisering en schaalvergroting hebben niet kunnen voorkomen dat de overheidsuitgaven voor verschillende voorzieningen over het algemeen sterk bleven stijgen. Ook hebben alle beperkingen die in de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn ingevoerd niet geleid tot een terugdringen van de totale kosten. Omdat de regering en de ondernemers de kosten toch wilden beperken heeft dit tot gevolg: wachtlijsten in de gezondheidszorg en het onderwijs, slechtere bereikbaarheid van allerlei instanties, (call-centers) administratieve chaos bij verschillende diensten, personeelstekorten door lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden en ondanks de privatisering een onveranderd hoog niveau van bureacratisering, omdat de overheid controle wilde uitoefenen op de financieringstromen bij opdrachten die ze verstrekte aan geprivatiseerde diensten. Daardoor moest de overheid daar steeds meer ambtenaren op zetten, terwijl de geprivatiseerde instellingen een ingewikkeld administratief proces moesten invoeren. Kortom: nederland is een keurig aangeharkt land, waar iedereen kleurentelevisie en een mobiele telefoon heeft, maar binnenkort zitten duizenden nederlanders zonder huisarts en moeten ze voor een operatie naar Belgie. Hiermee is de Nederlandse paradox geschetst: een grote materiele rijkdom, vooral voor de hogere inkomens, maar een publieke verarming, niet in de zin van meer of minder collectieve uitgaven, zoals economen bediscussieren maar in de zin van: beperking van collectieve voorzieningen en faciliteiten, beperking van toegang tot voorzieningen. De privatisering heeft deze ontwikkeling versterkt want de verzelfstandigde bedrijven gingen op hun beurt beperkingen invoeren. Minder postkantoren, meer call-centers die erop gericht zijn de mensen af te schepen en als iemand even iets wil vragen. Bij het loket van de Nederlandse spoorwegen moet men een half uur wachten, want de Nederlandse spoorwegen beperkt het aantal loketten en personeelsleden om te bezuinigen.

In feite is het deze paradox, die inzet was van de verkiezingen. Het zicht op het ekonomisch wanbeleid dat de achereenvolgende kabinetten met Partij van de Arbeid, VVD en CDA hadden gevoerd moest op de achtergrond blijven. Men beschouwde de knelpunten bij allerlei administratieve organisaties, het falen van de arbeidsbureau's om mensen aan het werk te helpen, de wachtlijsten, de onveiligheid op straat en andere knelpunten niet als een gevolg van publieke verarming, de politici hebben dit de afgelopen jaren beschouwd als een moreel probleem, als een cultuurprobleem en als een probleem van het gedrag van het individu. De problemen zouden voortkomen uit wangedrag van werknemers die zich ziek melden terwijl ze het niet zijn, marokkanen die zich niet aan de regels houden, migranten die zich niet aanpassen, werklozen die niet willen werken, etc. Zoeken naar verbanden tussen macro ontwikkelingen op economisch en politiek gebied en de leefsituatie van de mensen werd een taboe: dat is 'politiek correct denken'. Het werd nu tijd de waarheid te vertellen over de criminelen van allochtone afkomst, de werknemers die de kantjes eraf lopen en de werklozen die de hele dag op hun luie reet willen zitten. De mensen stemden massaal op Fortuin, die handig inspeelde op de onlustgevoelens en onvrede die er leefde bij mensen die dagelijks met allerlei slecht functionerende instanties gekonfronteerd worden. De zittende bestuurders kregen daarbij een koekje van eigen deeg: Fortuin trok de ideologie dat alles voortkomt uit moraal, cultuur en gedrag van het individu verder door dan de zittende partijen deden als oorzaak voor de problemen waarmee de mensen werden gekonfronteerd. Veel mensen die al twintig jaar met dit soort redeneringen vertrouwd zijn geraakt zagen dit wel zitten. De sociaal-democraten staarden vol onbegrip naar de verkiezingsuitslagen: de Nederlanders hadden het zo goed, dankzij de PvdA is het begrotingstekort teruggedrongen, de werkloosheid gedaald, het inkomen op peil gebleven, waarom dan nu die onvrede?

Gezien bovenstaande ontwikkeling is het niet verwonderlijk, dat de armoede in Nederland, uitgedrukt in de inkomens van de mensen de afgelopen jaren licht is gedaald. Geheel in lijn met de ontwikkeling: Nederland is een keurig aangeharkt land, alle plattelandsgebieden zijn herverkaveld, iedereen heeft een mobiele telefoon omdat dergelijke in massa's geproduceerde producten zeer goedkoop zijn geworden en je kunt iedere dag patat en een hamburger eten, maar binnenkort heb je geen huisartsen meer. Toch hebben met name de laagste inkomensgroepen slechts zeer beperkt van de toegenomen welvaart geprofiteerd. In 1995 heeft er geen koppeling plaatsgevonden tussen contractlonen en minimumloon. Na 1996 compenseert de ontwikkeling van de koopkracht van de minima de geldontwaarding van de inflatie slechts gedeeltelijk. Volgens de Armoedemonitor 2001 is de welvaart van huishoudens tussen 1990 en 1999 gestegen met 0,8% per jaar, terwijl die van arme huishoudens is toegenomen met 0,3%. Sinds 1999 is de armoede, uitgedrukt in inkomen, gedaald. Het percentage huishoudens met een laag inkomen was in de jaren negentig tamelijk constant. (15% tot 16%). Er was uitstroom, maar ook instroom. Sinds 1998 heeft zich een daling ingezet. De daling in 1998 tot 13,7% oftewel 861.000 huishoudens is veroorzaakt door de fiscale ouderenaftrek. De invoering van deze maatregel betekende, dat in dat jaar de AOW sneller steeg dan de bijstandsnorm en het minimumloon. De armoedenorm ligt op 105% van het bijstandsminimum. Door de fiscale maatregelen kwamen veel ouderen op 115% van het bijstandsminimum terecht……De daling van de groep met de laagste inkomens gaat in 1999 door tot 13,2%. (850.000 huishoudens). Ook het aantal huishoudens, dat vier jaar of langer een laag inkomen heeft, is gedaald. In de jaren negentig lag dit aantal rond de 7%. In 1998 deed zich een daling voor naar 6%, die in 1999 is doorgetrokken naar 5,9%, oftewel 370.000 huishoudens. In 1999 behoorde een op de 28 huishoudens tot de langdurige minimuminkomens. Van de armen stroomt jaarlijks een derde uit naar een hoger inkomen. Betaald werk en trouwen met een partner met voldoende inkomen gekoppeld aan een jonge leeftijd zijn hiervan de voornaamste indicatoren. Van de mensen die twee jaar onder de armoede grens verblijven stroomt weer een derde uit: 36%. Vervolgens neemt elk jaar de kans op uistroom af met 20%. Van de 235000 huishoudens op of beneden het sociale minimum heeft dus een derde geen enkele kans op verbetering. Vooral een-ouder gezinnen en gezinnen van migranten hebben het zwaar. In 1999 waren er 425.000 huishoudens van mensen met een niet-westerse afkomst. Daarvan heeft 40% een laag inkomen. Vooral bij jongeren bestaat een sterke relatie tussen weinig opleiding en grote kans op armoede. De pensioenvoorzieningen voor deze groep zijn vaak slecht.

Het beeld dat hierboven werd geschetst is enigszins vertekend: het gaat om huishoudens, die uit meerdere personen kunnen bestaan. Dit betekent, dat het niets zegt over bijvoorbeeld de toename van laag betaalde, flexibele arbeid. In een huishouden kan een redelijk inkomen van de een aangevuld worden met een zeer laag inkomen van de ander uit bijvoorbeeld de thuiszorg. Bovendien moet in de beschouwing worden betrokken dat een groep Nederlanders in het verleden een huis heeft gekocht en door de sterk gestegen huizenprijzen een gedeelte van de overwaarde te gelde heeft gemaakt. Tenslotte blijven in de beschouwing de mensen buiten beeld die zogenaamd niet bestaan: de illegalen.

Het bovengeschetste overheidsbeleid en de inkomensontwikkeling heeft verschillende gevolgen. Ten eerste is de Nederlandse economie sterk afhankelijk geworden van de conjuncturele ontwikkelingen en van de export. Wanneer de economische groei inzakt slaat de steeds toenemende staatsschuld als een boemerang op de overheid terug: deze vaste kosten blijven doorlopen, terwijl de belastinginkomsten teruglopen zodat een financieringstekort al snel weer in het zicht komt en nieuwe bezuinigingen noodzakelijk zijn, die niet als lastenverlichting aan de burger teruggegeven kunnen worden maar die gebruikt moeten worden om de staatsschuld terug te dringen of de rentelasten te betalen of om de collectieve voorzieningen nog enigszins op peil te houden. Dit is een ontwikkeling die bij het aantreden van het nieuwe kabinet Balkenende (CDA, VVD, LPF) al in zicht komt. Bij de teruglopende ekonomische groei komt ondanks drastische voorgenomen bezuinigingen op de collectieve uiitgaven die nog nooit vertoond zijn een nieuw financieringstekort weer in zicht. Anderzijds is zowel voor de middengroepen als voor de lagere inkomensgroepen de materiele vooruitgang zeer beperkt of minimaal geweest. Zoals we hierboven zagen wordt de inkomensvooruitgang van de middengroepen de afgelopen tien jaar gemiddeld op 8% geschat. Een en ander betekent, dat de overheid klem komt te zitten in haar paradox. Verlaging van inkomens op grote schaal zal onherroepelijk tot verarming van grote bevolkingsgroepen leiden, terwijl de publieke verarming in stand blijft of wordt versterkt.
Breed verzet tegen de desastrueze politiek van de afgelopen decennia, waarvan nu pas de ergste gevolgen merkbaar zullen worden is noodzakelijk, waarbij ernaar moet worden gestreefd dat zowel de inkomens uit loon en uitkeringen als de collectieve uitgaven op peil blijven.

voet

 

 

Begin

Homepage

Euromarsen

E-Mail Webmaster