Naar nieuwe strijdvormenOp initiatief van de Nederlandse delegatie op de Assemblee van Parijs is het vraagstuk van het overleven in de precaire sector van de globaal opererende economie aan de orde gesteld. Naar ons oordeel gaat het niet om een toevallig of tijdelijk fenomeen, maar hebben we te maken met de gevolgen van de economische en politieke orde van het moment. Die stelt ons voor het blok, als werklozen, jobbers en vogelvrije werkers, om nieuwe antwoorden te vinden voor de aloude problemen van de strijd tegen uitbuiting en willekeur. In de economieën in de rijke westerse landen doen zich ontwikkelingen voor die de vraag naar flexibele en informele arbeid bevorderen. Een van die ontwikkelingen is de ongelijke economische ontwikkeling en groei. Een andere ontwikkeling is de fragmentatie van markten. De concurrentieslag tussen internationaal en lokaal opererende bedrijven maakt dat de loonkosten gedrukt worden en een grote vraag ontstaat naar goedkope en flexibele arbeid. Naast massaproductie en -consumptie is een toenemende vraag naar specifieke producten en diensten, van kleinere series, aangepast op de grillige individuele veranderingen van voorkeuren. Deze productie speelt zich af in de onmiddellijke nabijheid, onder de rook en letterlijk in de schaduw van de kantoorkolossen van de beslissingscentra van de multinationals. In feite zullen de moderne economieën spaak lopen zonder een informele zone waarin illegale en semi-illegale arbeiders werkzaam zijn. Die informele economische bedrijvigheid fungeert, ondanks haar informele karakter en de overtreding van wetten en regels, als een soort smeerolie van de formele economie. Zo is een toenemend aantal inwoners in de stedelijke centra, waar de werkloosheid doorgaans ver boven het landelijke gemiddelde ligt, aangewezen op goedkope producten en diensten van kapsters, cateraars, babysitters, masseuses, pizza-koeriers, etc. [1] Sinds jaar en dag wordt het bestaan van de informele economie in Nederland door de overheid, met instemming van de top van de vakbeweging, op een eenzijdig negatieve en repressieve wijze benaderd. Morele vooringenomenheid en een selectief waarnemingsvermogen leiden tot »beleid« waarin repressie en uitsluiting centraal staan. Daarbij wordt telkens ingespeeld op populaire, negatieve en stereotype beelden van illegale werkers. Zij worden geassocieerd met slechte arbeidsomstandigheden, gezondheidsrisico's, huisvestingsproblemen en criminaliteit. Vanuit die optiek is begin jaren negentig de bloeiende Amsterdamse confectiebranche volledig opgerold. [2] In plaats van het probleem van de betrokken werkers tot uitgangspunt te nemen, is het probleem van de informele economie slechts verplaatst. De uitbuiting blijft of wordt zelfs verscherpt. Bovendien worden hele bevolkingsgroepen voor een reeks van jaren gestigmatiseerd en gecriminaliseerd. |
[1] In Amsterdam trad afgelopen winter zelfs Bureau Zwart?werk in de openbaarheid. In reactie op een reeks van uitsluitingsmaatregelen en inhumane asielwetten bepleit dit bureau openlijk de bemiddeling naar informele arbeid. [2] In Nederland hebben we in de jaren tachtig en begin jaren negentig kennis gemaakt met de zogenaamde re-runback van de confectie-industrie. Grootwinkelketens als de C&A verplaatsten een deel van de productie van de zogenaamde snelle mode, terug van de 'goedkope loonlanden', in de onmiddellijke nabijheid van de markt. Via mechanismen van uitbesteding en concurrentie delegeerde zij de rekrutering van on- en onderbetaalde arbeid aan overwegend ondernemers van Turkse herkomst. |
De traditionele vakbonden, als co-makers van het overheidsbeleid, laten het met hun weinig geëigende traditionele methoden afweten. In beginsel kunnen de jobbers of vogelvrije werkers zich net als hun collega's in het officiële bereik beroepen op CAO's, en kunnen zij in geval van een conflict de rechter inschakelen. In de praktijk gebeurt dat zelden of nooit. Mensen met een uitkering of mensen zonder papieren hebben echter belangrijke redenen om de openbaarheid en daarmee een stap naar de rechter te vermijden. Contact met autoriteiten kan voor hen leiden tot vervolging wegens fraude of op transport gezet worden. Bovendien zijn de relaties met werkgevers dikwijls te vluchtig voor het uitvechten van een juridisch conflict. Een proces duurt, afgezien van de kosten voor juridische bijstand, in ieder geval vele maanden. De jobbers en vogelvrije werkers zullen daarom eigen organisatie- en strijdvormen moeten ontwikkelen om zich zowel tegen de willekeur van werkgevers als tegen het repressieve overheidsbeleid teweer te stellen. Naast conflicten rondom arbeid zullen zij zich bovendien moeten richten op het terrein van huisvesting en gezondheidszorg. Voor hun wonen zijn ze immers aangewezen op illegale pensions of kraakpanden. Bij ziekte of ongeval worden zij in ziekenhuizen slechts geholpen wanneer zij in levensgevaar zijn of wanneer blijvend letsel dreigt. Maar zelfs dan willen ziekenhuizen vaak eerst geld, veel geld zien. Zeven van de tien medisch onverzekerde patiënten die (door een arts) doorverwezen worden naar een ziekenhuis wordt daar niet behandeld. De ervaringen van pogingen van illegale werkers om tot zelforganisatie te komen, zijn niet bemoedigend. Zo blijkt het voor betrokkenen vaak moeilijk, zo niet onmogelijk, om zelf de continuïteit te waarborgen. In hun afhankelijkheid ten opzichte van bestaande netwerken zien zij zich bovendien dikwijls voor andere politieke doeleinden gebruikt. Het zoeken zal zijn naar nieuw samengaan van onafhankelijke groepen van vogelvrije werkers met zaakwaarnemers uit onderzoekgroepen en bestaande belangenorganisaties die in spreekuurgroepen kennis en ervaringen bijeen brengen en houden. Informele arbeidsrelaties vragen om een flexibele informeel opgezette belangenbehartiging. Conflicten worden veelal op straat beslecht. Een collectief afgedwongen gesprek met een werkgever voert nogal eens tot resultaat, vooral onder dreiging van ruchtbaarheid en negatieve publiciteit. Met de vluchtige contacten en weinig stabiele relaties in het precaire bereik zal de moderne elektronica daarbij wellicht een handzame rol kunnen vervullen. Zo blijkt dat de voortdurend door Europa reizende horeca jobbers allen een E-mail adres hebben als meest vaste punt in hun bestaan. Hierdoor zijn zij op ieder moment overal bereikbaar voor arbeidsmarkt informatie, andere wetenswaardigheden omtrent hun situatie, of voor mobilisaties om misdragingen bij kleinere bedrijven van »buitenaf« af te straffen. Om de op informele arbeid gebaseerde bedrijvigheid heen opereren bovendien tal van (gemeentelijke) instellingen en dienstverlenende bedrijven. Als zij niet langer (uitsluitend) op het belang van werkgevers worden aangestuurd, kunnen zij het de ondernemers behoorlijk lastig maken. Daarin liggen aanknopingspunten voor coalities met lokale politieke instellingen. Daarmee zijn een paar lijnen en perspectieven uitgezet. Een groepje »horeca jobbers« in Amsterdam gaf onlangs een fraai staaltje van syndicale kracht ten tonele. In aansluiting op een 1 mei demonstratie tegen de loonarbeid gingen zij over tot een onmiddellijke boycot van restaurant Raffles aan de Kleine Gartmanplantsoen. Een van de demonstranten had daar immers nog achterstal loon te halen. Hun leuze luidt dat elk misbruik afgestraft dient te worden. Voorwaar een strijdbaarheid die wij in de stad, mede namens de Nederlands Komitee Euromarsen, van harte welkom heten. |
|